4.2 Fund.bijdragen
Enkele fundamentele bijdragen aan de organisatieleer zijn:
- Woodward; als een van de eersten vroeg Joan Woodward (1965) aandacht voor het duidelijk waarneembare gegeven dat de werkmethoden en organisatievormen van de massaproductie niet in alle bedrijfstakken relevant waren. Ze bekritiseerde dat de aandacht nagenoeg alleen maar uitging naar Ford en Taylor. Ze stelde dan ook dat eigenlijk in iedere bedrijfstak gezocht moest worden naar een best passende optimale organisatievorm. Daarbij onderscheidde ze verschillende kenmerken van organisaties. De beschuldiging die ze later kreeg, was er een van technologisch determinisme omdat ze nadrukkelijk de relatie legt tussen de technologie(bedrijfstak) en de organisatievorm. Een andere benaming was ook wel de contingentiebenadering. Deze nam namelijk afstand van de universele afspraken van het taylorisme, maar bovenal van ”een” organisatiemodel.
- Burns & Stalker; Burns en Stalker hadden op grond van verschillen in organisatiekenmerken een onderscheid gemaakt tussen twee organisatietypen; te weten het mechanische type en het organische type. Het mechanische type zijnde een organisatietype met een heldere taakomschrijving en duidelijke hiërarchische lijnen en het organische type zijnde een organisatietype met diffuse gezagsverhoudingen en horizontale naast verticale communicatielijnen.
- Williamson; het uitgangspunt van Oliver Williamson (1975) van diens ”economische theorie van de organisatie” was de vraag waarom er eigenlijk ondernemingen bestaan. Waarom wordt namelijk de ruil van goederen en prestaties georganiseerd op basis van afspraken, terwijl anderzijds dit op andere gebieden geregeld wordt zonder deze hiërarchische afspraken en verantwoordingen? Uiteindelijk blijkt dat de hoogte van de relatieve transactiekosten bepaalt of er gekozen wordt voor markt of hiërarchie. Williamson spreekt uiteindelijk van een heel continuüm van organisatievormen met markt en hiërarchie als uitersten.
- Braverman; De Amerikaanse marxist Harry Braverman stelt dat alle beslissingen over het gebruik van nieuwe technologie en de inrichting van de arbeidsorganisatie door het management genomen worden als vertegenwoordigers van de belangen van het kapitaal. Deze zijn in de eerste plaats gediend met het creëren
en laten voortbestaan van een situatie waarin de controle over de arbeiders zo goed mogelijk is gewaarborgd. Braverman analyseert het taylorisme als een methode waarmee zo veel mogelijk vakkennis aan de arbeiders ontfutselt wordt om die kennis vervolgens te gebruiken om de organisatie en daarmee de arbeiders volledig te sturen en te controleren. In de voetsporen van Braverman hebben velen verder onderzoek gedaan om de arbeidsorganisatie verder te analyseren in termen van macht, beheersing en klassenstrijd. - Kern & Schumann; De belangrijkste waarschuwing van Kern & Schumann is die voor te optimistische verwachtingen met betrekking tot de gevolgen van de technische ontwikkeling: humanisering van de arbeid zal niet automatisch het gevolg zijn van de invoering van nieuwe technieken en toenemende automatisering. Gerelateerd aan Braverman wijzen zij erop dat ogenschijnlijk ingewikkelde werkzaamheden in hooggeautomatiseerde installaties geen bijzonder hoge kwalificaties of kennis vereisen. Jaren later bleek echter dat de arbeider weliswaar door nieuwe technologieën van zijn plaats verdrongen was, maar dat het werk in de onderhoudsafdeling of kwaliteitsinspectie toch een hoger opleidingsniveau vereiste.
- Piore & Sabel; Piore en Sabel (1984) ontwikkelden een vergelijkbaar perspectief als Kern en Schumann, maar hierin speelde juist de arbeidsdeling tussen bedrijven, de industriële organisatie een belangrijke rol. Piore en Sabel richtten hun aandacht juist op de relatief kleine ondernemingen, anders dan Kern en Schumann die zich op de grote industriële organisatie richtten. Zij ontwikkelden de these dat de technische ontwikkeling een punt had bereikt waarop voor de 2de keer in de 20ste eeuw een keuze gemaakt moest worden tussen twee verschillende ontwikkelingsrichtingen in de arbeidsorganisatie. De eerste keer was toen er gekozen moest worden tussen een continuering van de ambachtelijke productie of de invoering van de uiteindelijk gekozen massaproductie. Nu was de keuze enerzijds de nieuwe technologische mogelijkheden benutten voor het verder uitbouwen en ontwikkelen van de methoden van Ford en Taylor, anderzijds de keuze voor nieuwe mogelijkheden voor een nieuwe vorm van
ambachtelijkheid. Deze tweede keuze impliceert dat bijvoorbeeld nieuwe vormen van flexibele automatisering kleinschalige, specialistische productie economisch verantwoord konden maken. Netwerken van kleine bedrijven kregen hierdoor een positieve beoordeling, want dit sloot goed aan bij de kritiek op de logheid van grote fordistische ondernemingen.
Meer weten? Zie Historie