AHMAS

A. Organisatie

• A. Organisatieleer
  • Inleiding organisatieleer
  • 1. Uitgangspunten
  • 1.1 Belangen
  • 1.1.1 Samenhang
  • 1.2 Context
  • 1.2.1 Contextuele kennis
  • 1.2.1.1 Inh.kennis
  • 1.2.1.2 Stakeh.kennis
  • 1.2.1.3 Sectorkennis
  • 1.2.1.4 Stromingen
  • 1.2.1.4.1 SES
  • 1.2.1.4.1.1 Industrie
  • 1.2.1.4.1.2 Rational.
  • 1.2.1.4.1.3 Standaard.
  • 1.2.1.4.1.4 Massaprod.
  • 1.2.1.4.1.5 Collectivering
  • 1.2.1.4.1.6 Instituties
  • 1.2.1.4.1.7 Globalisering
  • 1.2.1.4.1.8 Vakbeweging
  • 1.2.1.4.1.9 CAO
  • 1.2.1.4.2 Indirect Action
  • 1.2.2 Organisatiestijl
  • 1.2.3 Pers.waarden
  • 1.3 Org.cultuur
  • 1.3.1 Mod.org.cultuur
  • 1.3.2 Postm.org.cultuur
  • 1.4 Perspectief
  • 1.5 Positie
  • 1.5.1 Subject
  • 1.5.2 Object
  • 1.6 Succescriteria
  • 1.7 Wederkerigheid
  • 1.8 Interactiviteit
  • 1.9 Randvoorwaarden
  • 1.9.1 Juridisch kader
  • 1.9.1.1 Zonder RP
  • 1.9.1.2 Met RP
  • 2. Ordenen
  • 2.1 Begrippen
  • 2.1.1 Groeperen
  • 2.1.1.1 Doen (arts)
  • 2.1.1.2 Struct.dimensies
  • 2.1.1.3 Processen
  • 2.1.1.3.1 Governance
  • 2.1.1.4 Werk
  • 2.1.1.4.1 Arbeid
  • 2.1.1.5 Hybride org.vormen
  • 2.1.1.5.1 H-dimensies
  • 2.1.1.5.2 Org.Positionering
  • 2.1.1.5.3 Balans
  • 2.1.2 Kwaliteiten
  • 2.1.2.1 Functionaliteit
  • 2.1.3 Kwantiteit
  • 2.1.4 Doelen
  • 2.1.4.1 BusinessConc.
  • 2.1.5 Kaders
  • 2.1.6 Organ.posities
  • 2.1.7 Hulpmiddelen
  • 2.1.8 Voorwaarden
  • 2.2 Modellen
  • 2.2.1 USM
  • 2.2.2 Bedrijfsvoering M.
  • 2.2.2.1 Basisstructuren
  • 2.2.2.1.1 Uitvoerenden
  • 2.2.2.1.2 Spilfunctie
  • 2.2.2.1.3 Vertaalslag
  • 2.2.2.2 Uitwisseling
  • 2.2.2.3 Groepsstructuur
  • 2.2.2.3.1 Taakonzekerheid
  • 2.2.2.3.2 Groepsdynamiek
  • 2.2.3 Man.hulpmodellen
  • 2.3 Theorieen
  • 2.3.1 Ackoff
  • 2.3.2 Argyris
  • 2.3.3 Weick
  • 2.3.4 Interactietheorie
  • 3. Levensloop
  • 3.1 Levensloop organisatie
  • 3.2 Levensloop organisator
  • 4. Historie
  • 4.1 A&O-psychologie
  • 4.2 Fund.bijdragen
  • 5. Contrasten
  • 5.1 Probleemcasus
  • 6. Bronnen
• B. Methode
• C. Organisator
• D. Ervaringsdesk.
• E. Studiemodules

2.1.1.2 Struct.dimensies

Men kan organisaties onderscheiden naar een aantal structurele dimensies die handelen over de interne kenmerken van een organisatie.

Hoe doe ik dat?

1. U werkt met documentatie om gedrag en activiteiten vast te leggen. U formaliseert
2. U splitst taken op in afzonderlijke werkzaamheden. U specialiseert
3. U voert overeenkomstige werkzaamheden op dezelfde wijze uit. U standaardiseert
4. U bepaalt welk hiërarchisch niveau beslissingsbevoegdheid heeft. U (de)centraliseert
5. U verdeelt mensen over de verschillende afdelingen en functies. U werkt met personeelsratio’s
6. U geeft aan wie door wie geleid wordt en over hoeveel werknemers elke managementlaag de leiding heeft. U hanteert een gezagshiërarchie
7. U regelt het aantal activiteiten of subsystemen en het opleidingsniveau van medewerkers. U hanteert complexiteit
8. U kiest voor een losse of meer strikte aanpak.

Meer weten? Zie Groeperen